Titel Boekbespreking “Kenu Symonsdochter van Haerlem”
Jaar 1956
Omschrijving Boekbespreking van het dan net verschenen boek “Kenu Symonsdochter van Haerlem” door Dr Gerda H. Kurtz. De boekbespreking betreft niet alleen een beoordeling van het boek maar ook door JW Groesbeek ingebrachte analyses en meningen over de persoon van Kenau Symonsdr. Hasselaer en haar rol in het beleg van Haarlem.
Categorie Haarlem en omstreken
Afkomstig Uit onbekend

Boekbespreking Kenu Symonsdochter Van Haerlem Door Mr J.W. Groesbeek.

Evenals dit het geval is geweest met naam van Xantippe uit de oudheid, is die van Kenau geworden tot een soortnaam, een aanduiding van een bepaalde categorie vrouwen, wier hoofdkenmerken niet bestaan in lieftalligheid. schuchterheid en weerloosheid. Verder moeten wij de vergelijking tussen beide vrouwen niet laten gaan, want de ontstaansgrond van beiderlei reputatie is een geheel andere geweest.

Kenau is voor ons het symbool van het verzet tegen de onderdrukker. Zij inspireerde dr. Jane de Iongh tot het schrijven van een tweetal artikelen in het Algemeen Handelsblad (1940) onder de titel " Kenau Symonsdr. Hasselaar. Een vrouwelijke vrijwilliger uit de 16de eeuw', Het waren deze artikelen die dr.Kurtz er toe brachten de figuur van Kenau opnieuw onder de loep te nemen.

De resultaten van haar onderzoek legde zij neer in het nu verschenen boekje. In de inleiding wordt ons een en ander verteld over het beleg zelf, De volgende hoofdstukken 'Overlevering', 'Documentatie', 'Kenau's kinderen' geven ons allereerst een nauwkeurig over zicht over de berichten, die al dan niet van Kenau melding maken, gevolgd door een bewerking van al het materiaal dat het hernieuwd onderzoek in de archieven heeft opgeleverd, terwijl in het slothoofdstuk 'Conclusie' schrijfster ons een samenvattend beeld geeft van het leven .van Kenau en haar naaste verwanten.

Tal van verrassende vondsten stelden schrijfster in staat om ons Kenau te doen zien zoals zij werkelijk geleefd en gewerkt moet hebben. Laat niemand zich door de invoeging van talrijke data en citaten uit originele teksten afschrikken om het boekje te lezen, want het is desondanks geworden tot een boeiende roman, waarin op allerlei overbekende feiten een nieuw licht valt. Kenau is mij uit dit verhaal niet sympathiek geworden. Haar levensgeschiedenis geeft ons bet beeld van een weinig ontwikkelde vrouw met een helder verstand, die na de dood van haar man, op 36-jarige leeftijd in het zakenleven ging om voor haar en haar vier kinderen de kost te verdienen. Wij krijgen niet de indruk, dat zij in het zakenleven buitengewoon geslaagd is: de zaken liepen maar daar was ook alles mee gezegd.Tekenend voor haar persoonlijkheid is, dat zij talrijke processen voerde en zelfs tijdens het beleg een schuldenaar te Delft wilde laten gijzelen, hetgeen schrijfster een ogenblik deed vermoeden dat zij de belegerde stad verlaten had om in Delft zaken te doen.

Uit de bronnen blijkt wel duidelijk dat haar reputatie en die van haar dochters niet al te gunstig was. Zij was blijkbaar niet op haar mondje gevallen en schold zelfs in het stadhuis de procureur van haar tegenpartij uit. Ernstiger was wel, dat zij en haar dochters van toverij beschuldigd werden en dat er geruchten liepen dat enige manlijke bloedverwanten geen natuurlijke dood gestorven waren. Haar eigen zoon voegde zijn zusters toe: "Alle ’t mansvolck die met u omgaen die brenght ghij om hals. Wat doot es mijn vader gesturven? Wat doot es mijn oom Auwel qesturven en wat doot es mijn zwager gesturven?” In bijna letterlijke zin is Kenau zelf in het harnas gestorven. Als haar schipper het volk niet uit de herberg kan krijgen, begeeft zij zich zelf naar het schip en vaart uit met schipper en knecht. In een afscheidsbrief regelt zij nog allerlei financiële zaken.

Haar schip wordt op weg naar Noorwegen door zeerovers overvallen en later onbemand op zee aangetroffen, zodat aangenomenmag worden, dat Kenau door de zeerovers vermoord en overboord geworpen is. Dit verhaal zou nooit bekend geworden zijn indien haar schip niet plotseling in Hoorn opgedoken was. Kenau's kinderen lieten er beslag op leggen en het gerecht te Hoorn wees het hun toe.

Door het gehele boek loopt als een rode draad de vraag welk aandeel Kenau nu eigenlijk in het beleg gehad heeft. Op objectieve wijze brengt schrijfster al het beschikbare materiaal naar voren. Haar conclusie is, dat het aandeel van Kenau in het beleg sterk is overdreven en eigenlijk een goed deel op latere fantasieën en onjuiste interpretaties berust. Kenau zou dan wel behulpzaam geweest zijn met het aandragen van oorlogsmateriaal, zou ook wel als pronkwapens gedragen hebben, maar zonder deze effectief te gebruiken.

Dat zij de vijand als leidster van een vrouwelijk vrijwilligerskorps bestreden zou hebben met brandende pek en kokende olie wordt door schrijfster hoogst onwaarschijnlijk geacht. Wij zijn dan weer een illusie armer geworden.Te recht? Als ik het heel eerlijk mag zeggen, het boekje is wel in staat geweest mijn geloof in Kenau’s heldendaden te ondermijnen, maar niet om het met wortel en tak uit te roeien.

Dr. Kurtz betoogt:”Uit archivalia is nog niets gebleken van haar werkzaamheden tijdens het beleg. Op zich zelf is deze opmerking juist, maar wij moeten daar toch wel bij bedenken, dat er tijdens het beleg een grenzeloze verwarring in de stad geheerst zal hebben. Ook de stedelijke administratie is in die dagen slecht bijgehouden. Bovendien zal het contact tussen de strijdende verdedigers onderling wel zeer gering geweest zijn en reporters ontbraken om ooggetuigeverslagen samen te stellen. En ook kon er daar het beleg met een échec voor de belegerden eindigde, van honorering van gepleegde heldenfeiten geen sprake meer zijn. Niemand had er belang bij zich alsnog op persoonlijke heldendaden te beroepen. Integendeel! De wraaklust der overwinnaars zal de overwonnenen wel belet hebben zich al te veel op de borst te slaan. Als Kenau dan in 1578 pas weer in Haarlem terugkeert, zijn de gebeurtenissen van vijf jaar geleden weer door talrijke andere achterhaald en de stad zelf had wel andere zorgen dan die voor zijn helden en heldinnen.

Dan is er misschien ook nog rekening te houden met een psychologische factor. In tijden van gevaar worden er allerlei daden gepleegd. die men in normale omstandigheden niet zou verrichten. Zou men het, toen de situatie na het beleg tot rust gekomen was, in het algemeen wel zo prettiq gevonden hebben, dat vrouwen zich als mannen gedragen hadden en met pek en kokende olie medemensen, hoewel op dat moment vijanden, gedood hadden? lk kan mij voorstellen. dat in meer rustige tijden met enige huivering en weerzin aan dergelijke feiten gedacht wordt. Ik ben mij ervan bewust dat ook deze gedachten geen al te zwaarwegende argumenten opleveren.

Bekijken we nu eens het bronnenmateriaal. Hoe men het keert of wendt, de alleroudste, meest betrouwbare kroniek van het beleg geschreven door een ooggetuiqe zegt: “Bijsonder was daer een seer manlijke vrou, die met recht een manninne genoernt mocht worden, met name Kenu nu al een vrou zijnde op haer daqhen, welcke met onkosten (want sij is redelijcke welghestelt) met arbeyt, wapenen ende geweer het qhemeene welvaren voorstonde, ende met spijt ende schempe, daer sij die vijanden sonder ophouden mede quelt ende tercht, heeft altoos boven alle ander een manlik hart int lijf gehadt' Vervolgens spreekt dit dagelijks verhaal ook over nekkransen, hoewel er niet nadrukkelijk staat dat Kenau deze gehanteerd heeft. Hoe is de dagboekschrijver aan dit verhaal gekomen?

In een zeer scherpzinnig betoog oppert schrijfster dat hij de zwager van Kenau gekend moet hebben. Doch dan rijst de vraag: Heeft haar zwager; die ook het beleg medemaakte, die verhalen verzonnen of aangedikt? Haar aanwezigheid op het strijdtoneel wordt bevestigd door een kroniek, vermoedelijk geschreven door een der Duitse bevelhebbers: "eine Frauwe binnen Harlem mit namen Konow". Deze kroniek beschrijft uitvoerig haar bewapening en vertelt ons over haar aandeel in het beleg, doch vermeldt evenmin dat zij met pekkransen of kokende olie mede gevochten heeft. Overduidelijk blijkt hoe onbetrouwbaar vele berichten, kronieken en Zeitungen betreffende het beleg wel zijn. En toch kan men zich niet onttrekken aan de indruk dat Kenau, geheel overeenkomstiq haar karakter, een leidende rol tijdens het beleg gespeeld heeft. Zij werd door de Spanjaarden zeer gehaat en rnoet dan ook na het beleg de stad verlaten. Waarom werd zij niet gevangen gezet of gedood? Men vergete niet, dat Alva spoedig een generaal pardon afkondigde en dat er na het beleg van de burgers slechts enkelen terechtgesteld werden. Ongetwijfeld is juist, dat Kenau na haar teruqkeer te Haarlem niet gevierd is als een populaire heldin. De stad weigerde haar zelfs volledige betaling van het hout dat zij tijdens het beleg voor de bouw van een galei geleverd had, hoewel zij in haar request betoogt dat zij “als een goede patriot dese stadt Haerlem heeft helpen sustlneren ende houden totten lesten toe” etc. Eerst na een langdurig proces kwam een accoord deswege tussen de stad en haar kinderen in 1593 (!) tot stand. Wat kan nu wel de reden zijn van het hardnekklg verzet der stad tegen betaling? Met enige aarzeling zou hier de vraag te stellen zijn: Heeft Kenau getracht te profiteren van de nood waarin de stad verkeerde door een te hoge prijs voor haar hout te bedingen? Zou haar gehele rol tijdens het beleg een zekere weerzin bij de tot rust gekomen bevolking gewekt hebben, zodat het maar beter was daar niet al te veel over te spreken? Ook bij haar verwanten kunnen er onaangename herinnerinqen aan de al te kordate tante gebleven zijn, die eerst door de tijd uitgewist zijn. Is er iets wáár van de aantijgingen van moord op bloedverwanten en tovenarij? Moeten we haar zien als een al te mannelijke vrouw, die bij haar tijdgenoten terecht geen sympathie wist te verwekken en daarom eerst later, nadat haar tijdgenoten gestorven waren, geromantiseerd kon worden?

Het wordt ons dan wel uiterst rnoeililjk tot een zuiver beeld van haar aandeel in het beleg te komen. Het valt wel niet te verwachten, dat er ooit nog eens een oogetuigeverslag voor den dag zal komen waarin iemand ons vertelt dat hij gezien heeft dat Kenau kokende olie en pek gehanteerd heeft. En dan nog: al kwam vast te staan, dat zij deze daden bedreef, dan zullen wij voor een zuivere beoordeling van deze vrouw ons toch moeten afvragen uit welke motieven deze daden bedreven werden: patriottische of persoonlijke.

Merkwaardig is wel, dat schrijfster op pagina 45 gewag maakt van een vierde dochter van Kenau. jonge Guerte genaamd. en dat deze niet vermeld wordt op de staat, opgenomen onder bijlage 1. Uit de akte van 1584 (pagina 76) blijkt toch wel duidelijk dat deze Guerte ook een dochter van Kenau was uit haar huwelijk met Nanninck Gerbrandsz. Dat deze Guerte ook wel Guerte Coenendochter genoemd wordt, is eenvondig een gevolg van de wijze van naamgeving in de middeleeuwen. Als wij grootmoeder Guerte willen vernoemen, noemen we onze dochter Guerte: deze ontvangt dan als geslachtnaam die van haar vader. In de middeleeuwen deed men dit anders: wilde Jan Dircksz zijn zoon vernoemen naar de vader van zijn vrouw, die Pieter Willemsz. Heette, dan noemde Jan Dircksz zijn zoon: Pieter Willemsz.

Zo is dus Guerte Coenendr. Eenvoudig door Nanning genoemd naar de moeder van Kenau. Alles wat dus gezegd wordt over het feit dat Guerte een dochter geweest zou zijn van Kenau's broer Coen, dient dus te vervallen. Voor het beoordelen van de figuur van Kenau heeft deze kwestie enig belang, daar in het boekje de indruk gewekt wordt, dat Kenau haar nichtje als een eigen dochter opgevoed heeft. Dat er twee dochters van dezelfde naam geweest zijn, beiden Guerte geheten, behoeft geen verwondering te wekken, dit komt herhaaldelijk voor. Een enkele maal is er wel eens te denken aan kinderen uit verschillende huwelijken.

Als men zich na de lezing van het boekje afvraagt of Kenau een leidende rol bij het beleg gespeeld heeft, dan zou ik deze vraag met ja willen beantwoorden.

Op de vraag: was zij leidster van een vrouwelijk vrijwilligerskorp zouden wij moeten antwoorden: er zal wel geen sprake geweest van gesloten formaties van uitsluitend uit vrouwen bestaande korpsen, zij vochtenoveral zij aan zij tezamen met de mannen.

De geciteerde Duitse kroniek zegt van Kenau: "es wirdt … Anschlage so grosz gewesen, sie is mitt hinaussen gezogen und den Knechten treuwlich zugesprochen”. Zij trok dus mee uit en vuurde de strijdende soldaten aan. Het is wel niet denkbaar, dat zij in een gevecht van man tegen man werkeloos bleef toezien. Of zij pekkransen en kokende olie gehanteerd heeft blijkt niet duidelijk. Is er werkelijk reden om haar het aureool van krijgshaftige paardloze amazone te ontnemen? Moeten wij de verklaring van het gebrek aan waardering voor haar heldendaden niet veeleer zoeken in een zekere antipathie tegen haar persoon?

Ik ben mij ervan bewust, dat deze bespreking wel wat al te lang uitgevallen is. Een verontschuldiging hiervoor moge gelegen zijn in de belangrijkheid van deze studie, die ons zo duidelijk de problemen doet zien, waarvoor wij bij de beoordeling van hedendaagse verzetsfiguren gesteld worden.Ook uit dit oogpunt kan ik het boekje zeer hartelijk ter lezing aanbevelen; de prijs behoeft niemand af te schrikken.

Mr JW Groesbeek